‘Huizen, haven van ‘t Gooi’
Een blanke zonneschijf hangt mooi
boven een winters heideveld
De koele gloed scheurt een
lankmoedig wolkendek uiteen
De tijd staat stil,
het is drie uur geweest
Voor winterdagen is dat laat
en aan de kim vertoont zich al
het rozerood oranje zachte licht
Zie hoe het de gestalten van het vee
dat graast, de heide openhoudt,
tot silhouet verdicht,
de uitgebloeide hei verkleurt
naar herfstig goud
Het klampt zich amper vast
aan torenspits en hout
van bosrand aan de einder,
aan alles wat ‘t Gooi
veel eerder al werd toevertrouwd